|
||||||||||||||
versie: 02-05-2017 - naar inhoudsopgave | CCT | www.waarheidsvinding.com
DE ZAAK GONDA DRENT
Er lag een ijzeren strip op haar hals en de brandweercommandant opperde dat dit uit het plafond kwam, omdat er resten van een brandwerend plafond op de grond lagen. In januari 1997 werd Reinier als verdachte aangehouden, maar twee maanden later, na een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) weer vrijgelaten. In 2003 heropende het Cold Case Team de zaak. Tijdens het onderzoek in de woning die nacht bleek al snel dat een kluis in het kantoor open stond en de sleutel in het slot stak. Volgens Reinier lag er driehonderdvijftigduizend gulden in deze kluis, maar daar werden geen asresten van aangetroffen. Dit geld was afkomstig van de verkoop van hun vorige woning. Zij huurden tijdelijk deze woning totdat zij een nieuwe hadden gevonden. Op dat moment ging er nog bij niemand een lichtje branden dat er sprake moest zijn van een misdrijf. Men was te veel bezig met het drama dat een jonge vrouw en moeder van twee kleine kinderen het leven had verloren, terwijl haar echtgenoot dit vanaf de straat zag gebeuren. De opmerking van de brandweercommandant dat, indien de deur van het kantoor naar de gang open had gestaan, Reinier hier nooit ongeschonden langs had kunnen komen, wekte aanvankelijk geen achterdocht. Dezelfde dag, 12 december 1996, werd er sectie verricht op het lichaam. Men kwam tot de conclusie dat er drie mogelijke doodsoorzaken waren.
Toen duidelijk werd dat er een misdrijf moest zijn gepleegd, startte de politie een onderzoek. Uiteraard werden Reinier en anderen als getuige gehoord en daarbij viel een aantal zaken op. Zo bleek Reinier al jaren aan gokken verslaafd te zijn en had dat verborgen gehouden voor Gonda. Voor hun huwelijk, zo'n tien jaar geleden, waren er problemen geweest door het gokken van Reinier. Gonda had daarna regelmatig tegen derden, onder wie haar ouders, gezegd dat zij van Reinier zou gaan scheiden als zij zou merken dat hij aan het gokken was. Die avond was Reinier om half negen van huis vertrokken om met de filiaalchef van Gonda's kapperszaak een conflict te bespreken. Kort daarvoor, omstreeks acht uur, had een personeelslid Reinier gebeld om melding te maken van haar probleem met deze chef. Reinier zei tegen haar dat hij het probleem de volgende dag op de zaak zou bespreken. Merkwaardigerwijs reed hij toch naar de filiaalchef in Niezijl, ruim veertig kilometer van hun huis in Hoogezand. Omdat hij verkeerd was gereden, kwam hij daar tegen tien uur aan. De filiaalchef was niet thuis, maar Reinier bleef zo lang in de buurt rondhangen dat hij pas om kwart over twaalf terugkwam in Hoogezand, en toen dikke wolken zwarte rook bij de voordeur uit het huis zag komen. De politie dacht een motief te hebben gevonden: Gonda had Reinier aangesproken op zijn gokgedrag. Reinier had eind juli het bedrag dat zij ontvingen voor de verkoop van hun huis van de bank gehaald en, naar zijn zeggen, in de kluis gelegd. Dit geld had hij inmiddels vergokt. Gonda zei dat zij van hem ging scheiden en dat ze aan iedereen zou vertellen dat hij het geld van het huis had vergokt. Hij werd boos en pakte wat hem voor handen kwam en gaf Gonda daarmee een klap op haar achterhoofd. Toen had hij een probleem. Hij vluchtte en bedacht in de tussentijd een plan om de dans te kunnen ontspringen. Hij zou de boel in brand steken en dan doen alsof hij bij thuiskomst een brandend huis aantrof, waarbij het hem nog net lukte zijn kinderen te redden. In het onderzoek richtte de politie zich daarom op het gokgedrag van Reinier en op de financiën. En dat werd tot op de bodem uitgezocht. Zo bleek - op basis van aantekeningen in Reiniers agenda - dat hij in een periode van twee maanden ruim twee ton had vergokt. Ook kwam de politie erachter dat hij al eerder - onder druk van vrienden die erachter waren gekomen dat hij gokte – tot twee maal toe een toegangsverbod voor het casino had getekend. Hij tekende onder de voorwaarde dat Gonda er niets van mocht weten, en ging vervolgens meerdere keren per week in Duitsland gokken. Drie weken voor het misdrijf had Reinier in het casino aan een man gevraagd of hij iemand kende die in opdracht mensen liquideerde. Toen deze man zei dat hij dit niet wist, had Reinier hem gevraagd of hij een wapen kon leveren. De man had hem toen verwezen naar België, want daar kon je gemakkelijk een wapen kopen. Opvallend was ook Reiniers gedrag tijdens de brand. Hij verklaarde de oprit te zijn opgereden en bij de voordeur dikke zwarte rook te hebben gezien. Hij liet de motor van de auto draaien, terwijl zijn huissleutel aan de sleutelbos van de contactsleutel zat, en pakte zijn mobiele telefoon om 06-11 te bellen. Hij rende daarna niet direct het huis in, maar - omdat hij niet direct telefonisch contact kreeg – naar een passerende bus die hij al rennend aanhield. Nadat de chauffeur de deur van de bus had geopend, draaide Reinier zich om en liep weg. De chauffeur hoorde hem iets zeggen en verstond het woord politie. Desgevraagd zei de chauffeur geen idee te hebben gehad waarom die man daar stond. Hij had aangenomen dat het iemand van de politie was. Of er rook uit het huis kwam, kon hij niet zeggen, daar had hij niet op gelet. De telefonist van de brandweer, die het telefoontje van Reinier binnenkreeg, vond hem zo rustig dat de man dacht dat het om een valse melding ging. Dit gaf hij ook zo door aan de politie. De surveillancewagen, die er heen werd gestuurd, mocht daarom geen zwaailicht gebruiken. Een paar minuten later kwam er een brandmelding van de buurman, pas toen mochten de zwaailichten aan. Al met al waren er voldoende aanwijzingen om Reinier als verdachte te bestempelen. De politie besloot hem een tijd te volgen en zijn telefoon af te luisteren. Dat leverde niet veel op, behalve dat hij een keer op bezoek ging bij een vrouw en zoenend afscheid nam. De politie nam op grond hiervan aan dat Reinier een verhouding had. Een aanwijzing voor het laatste was ook een opmerking van dochter Chanan. Een maand na het overlijden van haar moeder vertelde ze op school dat zij de avond tevoren bij haar nieuwe moeder op bezoek was geweest. Kennissen vertelden dat Reinier en Chanan die avond een tijd zoek waren geweest. Toch wonderlijk gedrag voor een man die kort daarvoor weduwnaar was geworden. Aanhouding Reinier Half januari 1997 werd besloten om Reinier aan te houden. Het verhoor was goed voorbereid, er was expertise ingehuurd van het Instituut voor Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde (ICR) te Zutphen. Reinier was een taaie tegenstander: wat men ook te berde bracht, hij had overal een antwoord op. Reinier had zijn gokverslaving meer dan tien jaar voor Gonda geheimgehouden, dus liegen daarover ging hem goed af. Op den duur daagde hij zelfs zijn verhoorders uit. Op elke vraag had hij een antwoord paraat. Toch was er ook succes. Reinier had beschreven wat hij die avond, nadat hij om half negen richting Niezijl was vertrokken, had gedaan. Na een precieze reconstructie bleek dat hij volgens zijn verhaal - en daarbij alles zo gunstig mogelijk voor hem uitleggend - al om tien voor twaalf thuis moest zijn geweest, in plaats van kwart over twaalf zoals hij verklaard had. Bovendien vertelde hij dat hij die avond twee maal tien minuten voor dezelfde open klapbrug had moeten wachten. Het was echter geen klapbrug, maar een hefbrug. Deze brug stond nooit langer dan drie à vier minuten open. Ook vreemd was, dat hij eerst tien minuten voor de brug had gewacht, en honderd meter na de brug rechtsomkeert maakte om te kijken of de filiaalchef inmiddels thuis was. Via de KPN probeerde men of via de mobiele telefoon van Reinier kon worden achterhaald waar hij die avond om hoe laat was geweest. Een mobiele telefoon zoekt regelmatig contact met masten in de omgeving en dit wordt geregistreerd. De KPN meldde in eerste instantie dat dit niet kon en bedacht later allerlei smoezen waarom dit een probleem was. De belachelijkste was dat de KPN-computer dan 'in de achteruit' moest worden gezet en dat de politie voor de kosten op zou moeten draaien als dat mis zou gaan: dat kon wel zo'n twee miljoen gulden zijn. Op een gegeven moment gaf de KPN toe dat het zonder problemen zou kunnen, maar toen waren alle gegevens inmiddels verwijderd. Reinier weer vrij Reinier zat zo'n twee maanden vast toen het NFI in maart 1997 met de officiële uitslag van de sectie kwam. En daarin stond dat de doodsoorzaak niet eenduidig was vast te stellen. De mogelijkheid dat Gonda zelfmoord had gepleegd, kon niet uitgesloten worden. Het was mogelijk dat zij brand had gesticht, door het exploderen van de benzine achterover was gevallen en dat strips uit het brandwerend plafond de snee in haar keel hadden veroorzaakt. Reinier werd nog diezelfde dag vrijgelaten. De dag erna brachten de ouders van Gonda de rok, die zij 's middags tijdens het kinderfeestje aanhad, naar het bureau. Deze hadden ze gevonden bij een reinigings- en vernietigingsbedrijf, waar familie van Reinier - zonder de ouders van Gonda daarvan op de hoogte te stellen - haar kleding naar toe had gebracht. In de rok zat een vlek op zithoogte, alsof Gonda al zittend haar ontlasting had laten lopen. De rok werd niet meer onderzocht maar in een zak op het politiebureau in Hoogezand opgeborgen, samen met een jerrycan met benzine die kort daarvoor in de garage achter het huis in de Hoofdstraat was aangetroffen. Deze jerrycan was voor tweederde deel gevuld. Het onderzoek werd gesloten. Dick Gosewehr en ik hadden de zaak al eerder onafhankelijk van elkaar gelezen en vonden nog genoeg mogelijkheden om deze zaak op te lossen. De kansen lagen in het sectierapport en in een nader onderzoek naar de brand. We legden de zaak eind 2003 voor aan de officier van justitie en hij ging akkoord met een heropening van het onderzoek, met als duidelijke opdracht dat er geen nieuw onderzoek tegen Reinier mocht worden gestart. Er mocht alleen naar nieuwe feiten worden gezocht. Na afronding van dit gedeelte van het onderzoek zou er opnieuw een gesprek plaatsvinden. Dat zou gaan over de consequenties die deze nieuwe feiten hadden ten aanzien van het aanwijzen van een verdachte, wie dat dan ook mocht zijn. Het onderzoek naar de doodsoorzaak Het grootste probleem was het sectierapport uit 1997. Wilden we enige kans op succes hebben dan moesten de conclusie, dat Gonda ook zelfmoord kon hebben gepleegd, uit dat rapport worden herzien. Daartoe benaderden we twee instanties. Gosewehr nam contact op met het NFI. Daar was een nieuw forensisch arts aangesteld, Daan Botter, en aan hem werd het probleem voorgelegd. Wij vermoedden dat het NFI er niet op zat te wachten om een eigen rapport te weerleggen. Botter besprak de zaak met de afdeling pathologie en tot onze verbazing werd er een patholoog bereid gevonden het oude rapport kritisch tegen het licht te houden. Dat resulteerde in een nieuw rapport dat aantoonde dat er op de plaats delict geen omstandigheden waren die zelfmoord van Gonda aannemelijk maakten. Belangrijke elementen waren dat er iets hards op de grond moest hebben gelegen (een soort bobbel) om het gat in de schedel te kunnen verklaren en dat het koolmonoxidegehalte in Gonda's bloed zo laag was dat zij voordat de brand begon al dood of niet meer handelingsbekwaam was. De conclusie was dat er iemand anders verantwoordelijk was voor de dood van Gonda en het in brand steken van de woning. Gosewehr nam ook contact op met Independent Forensic Services (IFS), bestaande uit forensisch arts Selma Eikelenboom-Schieveld en sporen- en DNA-onderzoeker Richard Eikelenboom. Selma Eikelenboom heeft toegang tot de National Injuries Database in Engeland, waar alle medisch forensische gegevens over misdrijven worden verzameld. In Nederland doet men dit niet: het NFI kan daarom nooit een vergelijking maken met andere zaken. In onze zaak ging het om de hoeveelheid koolmonoxide die in Gonda's lichaam was aangetroffen. Door het NFI werd in 1996 geconstateerd dat dit 5,6 procent was, voor een roker een normaal percentage. Men meldde toen niet of dit ook betekende dat Gonda al dood was voordat de brand begon, want dit bewijs kon men niet leveren. In de Engelse database werd gekeken welke percentages koolmonoxide in Engeland waren aangetroffen in zaken waarbij men zeker wist dat het slachtoffer levend was verbrand. Hieruit bleek dat het percentage bij Gonda lager was dan ooit in Engeland bij slachtoffers werd aangetroffen. Op basis hiervan durfde mevrouw Eikelenboom de stelling aan dat 'er veel steun is voor de hypothese' dat Gonda al dood was toen de brand werd gesticht. Mevrouw Eikelenboom kan ook gebruik maken van verschillende experts van de National Crime and Operations Faculty te Bramshill, in Engeland. In een vergadering, met experts op het terrein van verschillende medische disciplines, werd de zaak besproken. Uit dit overleg kwam naar voren dat de doodsoorzaak van Gonda een harde klap op het achterhoofd moet zijn geweest. De snee in haar hals kon veroorzaakt zijn door de hitte van de strip op haar hals, waardoor de hals waarschijnlijk was opengebarsten. De conclusie was dat een ander verantwoordelijk was voor haar dood en dat zij de brand niet zelf kon hebben aangestoken. Deel één van onze missie was geslaagd. Zowel het NFI als het IFS kwamen tot de conclusie dat Gonda was vermoord. Uitgaande van een moord en een aangestoken brand, lag het voor de hand dat één persoon hiervoor verantwoordelijk was. Ons onderzoek naar de brand werd erg belangrijk. Het brandonderzoek Wij hadden het geluk dat Bert Fonk, onze technisch rechercheur, een brandexpert was. Hij wees ons erop dat hij het verhaal over de brand – na het dossier nog eens te hebben gelezen - niet kon geloven. Volgens hem zaten er veel onwaarschijnlijke elementen in. Wij hadden ons er al over verbaasd dat hij, als dé brandexpert in Groningen, niet bij het onderzoek in 1996 was betrokken. Men had om onduidelijke redenen twee onervaren technische rechercheurs ingezet. Eén rechercheur was vijf maal eerder bij een brand geweest, voor de ander was het zijn eerste brand. Fonk ontdekte ook enkele fouten in het onderzoek. Zo was wel gemeld dat er onderzoek was gedaan naar het gebruik van brandversnellende middelen en dat dit primaire brandhaarden had opgeleverd op de plek waar het slachtoffer lag en in een hoek van het kantoor. Maar niet was vastgelegd waar men in het kantoor nog meer onderzoek had gedaan en of de gang ook was onderzocht. Wij wisten daardoor niet met zekerheid of er op meer plaatsen een brandversnellend middel was gebruikt. Een tweede fout was dat op de foto's duidelijk te zien was dat de deurkozijn, van de deur van het kantoor naar de gang, links en rechts verschillend diep was ingebrand. Dit verschil is een bewijs dat de deur heeft opengestaan tijdens de brand. Dit werd echter niet vermeld in het technisch rapport van het eerste onderzoek. Er was destijds ook geen onderzoek ingesteld naar het brandwerende plafond. Wij deden dit wel en dat leverde een verrassend resultaat op. We gingen naar de eigenaar van het pand en die vertelde dat hij zelf dit plafond had aangebracht. Hij wist dan ook zeker dat hij het plafond had vastgeplakt en dat er geen ijzeren strips in het plafond hadden gezeten. In het eerste onderzoek was aangenomen dat de strip op Gonda's keel afkomstig was uit dit plafond. Het was Bert Fonk duidelijk dat er een brandversnellend middel was gebruikt, dat er voldoende zuurstof was geweest (de deur naar de gang had immers opengestaan) en dat er voldoende brandbaar materiaal was (een kast, waarin veel papier lag, was over het slachtoffer heen gelegd). Volgens Fonk leiden deze condities tot de conclusie dat deze brand vrij kort moest hebben geduurd voordat de vlamoverslag plaatsvond. Het laatste is vaktaal voor het uitslaan van de brand, het moment dat de ramen knallen en de vlammen naar buiten komen. Op dat moment is de temperatuur bij de brand zo hoog dat geen mens, in de buurt van de brand, het nog kan navertellen. Er werd met het NFI, in de persoon van Jos Lelievelt, gesproken over de kennis op dit gebied. Men had diverse videobanden, waarop experimenten onder deze condities waren vastgelegd. Op basis hiervan beweerde Lelievelt met stelligheid dat het zeker niet langer dan vier minuten duurde voordat een brand uitsloeg. Ook de vraag of hij dit in een rapport kon bevestigen, antwoordde hij in positieve zin. Men wilde wel enige metingen ter plekke doen om geheel zeker van de zaak te zijn. Deze metingen waren vooral bedoeld om te weten hoe groot het kantoor precies was en wat de getuigen vanuit hun positie konden zien. De eerste getuige was de buurman die de brandweer had gebeld en Reinier en de kinderen van het platte dak had gehaald. Deze man was die nacht ergens wakker van geworden. Toen hij naar de badkamer ging om te plassen, dacht hij dat de buren al vroeg op waren, want hij zag waterdamp langs de muur van het pand omhoog dwarrelen. Hij nam aan dat er iemand onder de douche stond. Even later, toen hij dichter bij het raam stond en zicht op het kantoor had, zag hij daar kleine vlammen. Hij kleedde zich snel aan en liep naar de keuken, waar de telefoon stond. Vanuit de keuken zag hij dat in het kantoor de vlammen al een stuk hoger waren, maar dat de vitrage voor het raam er nog hing. Om twintig over twaalf had hij de brandweer gebeld, daarna ging hij naar buiten en hoorde enige tijd later de ramen eruit knallen. Hij klom over het hek en kon via de afvalcontainers Reinier en de kinderen van het platte dak halen. Op het moment dat hij het eerste kind aanpakte, kwamen de eerste politiemensen ter plekke. De tweede getuige was een persfotograaf. Deze getuige was in het eerste onderzoek niet gehoord, maar was voor ons onderzoek erg belangrijk omdat hij kort na de overslag de vlammen op een foto had vastgelegd. Hij woonde een paar honderd meter van het huis. Hij was door een brandalarm via zijn scanner om negentien minuten na middernacht wakker geworden. Hij had zich snel aangekleed en was met de auto naar de brand in de Hoofdstraat gegaan. Daar kwam hij twee à drie minuten later aan. Hij was teleurgesteld want hij zag niet de vlammen waar het hem als fotograaf om ging. Hij liep naast het pand tot aan het kantoor en zag nog steeds geen vlammen, maar wel zwarte rook uit de open voordeur komen. Hij liep naar de voorkant van de woning en daar zag hij door een raam een oranje gloed. Hij liep terug naar de oprit en zag toen de vlammen uit het kantoortje komen en nam daar een foto van. Deze getuigen waren aanwezig op de dag dat het NFI kwam meten. Hun verklaringen werden op een videoband opgenomen, terwijl zij hetzelfde deden als toen. De afstanden, vanaf de plekken waar zie iets hadden gezien tot aan het kantoor, werden gemeten. Ook werd de grootte van het kantoor gemeten. Lelievelt vond dat er toch wel wat onzekerheden waren. Hij meldde niet lang daarna aan Fonk, dat de onzekerheden zo groot waren geworden dat hij geen rapport wilde schrijven. Van de instituten die branden kunnen nabootsen is TNO de meest gerenommeerde. Fonk nam contact op met Peter Reiman van het TNO en deze liet duidelijk blijken het onzin te vinden om een dergelijke brand na te bootsen, omdat er in het buitenland al voldoende onderzoek naar was gedaan. Op basis van die onderzoeken kon men met zekerheid zeggen dat het niet langer dan vier minuten zou duren alvorens er sprake was van een vlamoverslag. Souër, onze officier van justitie, wilde dat niettemin proefondervindelijk bewezen hebben, omdat hij bang was dat de advocaat van een verdachte gebruik zou maken van de aarzeling die het NFI had. Om een brand te onderzoeken heeft het TNO een speciale ruimte. Daarin werd het kantoor nagebouwd. Daarnaast werden hetzelfde meubilair en dezelfde apparatuur als in het kantoor stonden aangeschaft. Er werd van uitgegaan dat er maximaal drie experimenten moesten plaatsvinden om de stelling te bewijzen. Een onzekere factor was de hoeveelheid benzine die er was gebruikt als brandversnellend middel en of de deur open of dicht was. Voor ons was wel duidelijk dat deze deur had opengestaan, maar niet voor het NFI. Aangezien Souër wilde dat ook het NFI een handtekening onder het rapport zou zetten, moesten wij rekening houden met de ideeën die bij het NFI leefden. Indien er een brandversnellend middel is gebruikt en er voldoende brandbaar materiaal en lucht aanwezig is, verloopt een brand volgens een vast patroon. In het begin brandt alleen het materiaal dat licht wil branden, in dit geval het papier dat in de kast lag. De vlammen zijn vrij klein. Op het moment dat de temperatuur boven de honderd graden komt, verdampt alle waterstof in de ruimte en komt er witte rook. Dat verklaart waarom de buurman dacht dat de buren al vroeg op waren want hij zag witte damp en dacht dat één van hen onder de douche stond. Daarna worden de vlammen groter en loopt de temperatuur steeds verder op. Dit lijkt op het moment dat de buurman de brandweer belde: hij zag toen hogere vlammen. Vervolgens ontstaat er zwarte rook, omdat er niet voldoende zuurstof meer is. De vlammen worden daardoor weer heel klein en er is alleen zwarte rook te zien. Was dit wat de persfotograaf zag toen hij naast het huis liep? Dan vindt de vlamoverslag plaats. De persfotograaf zei een oranje gloed te zien vanuit zijn positie voor het huis. Er komt weer voldoende zuurstof in de ruimte en de vlammen slaan uit het huis. Weer naast het huis gekomen, neemt de persfotograaf daar een foto van. Als Reinier, toen hij bij zijn huis aankwam, alleen maar zwarte rook zag dan is hij daar vlak voor de vlamoverslag aangekomen. Hij liep immers eerst nog naar de bus en belde de brandweer. Hiermee ging tweeënhalve minuut verloren. De vlamoverslag zou dan al lang moeten hebben plaatsgevonden. Na de vlamoverslag is de temperatuur, in het gedeelte waar de brand woedt, in dit geval in het kantoor en in de gang, tussen de achthonderd en duizend graden. Kortom, een temperatuur waardoor Reinier niet meer het huis kon zijn binnengegaan zonder zelf levend te verbranden. Experimenten In het tweede experiment werd de openstaande deur achter de stellingkast vastgezet en werd er een kwart liter benzine gebruikt. We vonden dat een vreemde vraagstelling. Want wie gebruikt er zo weinig benzine bij een brandstichting, bovendien miste er anderhalve liter uit de jerrycan. Maar volgens Reiman had de hoeveelheid brandversnellend middel geen invloed op hoe de brand zich zou ontwikkelen. Doordat de deur nu niet dicht sloeg, duurde het vijftien seconden korter voordat er een vlamoverslag plaatsvond. In het laatste experiment was de deur dicht. Reiman voorspelde dat de brand zou doven voordat er een vlamoverslag plaatsvond. En zo ging het ook, men wachtte meer dan twee uur om te zien of de vlammen weer oplaaiden. Men opende de deur en er was in het kantoor nauwelijks iets verbrand. Lelievelt belde kort daarna Fonk op omdat hij vond dat er nog een - naar onze inzichten overbodig - experiment moest plaatsvinden, één met de deur op een kier. Hij had bedacht dat er dan een smeulend vuur kon ontstaan en dat, nadat de deur open was gegaan, de brand weer zou zijn opgelaaid. Reiman had voorspeld dat de brand zou verlopen volgens het scenario met open deur of via het scenario met gesloten deur. Dit was afhankelijk van het feit of er door de kier te weinig of voldoende zuurstof kon komen. En zo ging het ook. Dit experiment bewijst dat het bij deze brand hooguit vier minuten heeft geduurd voordat er een vlamoverslag plaatsvond. Wat ons opviel was dat Reiman, in tegenstelling tot Lelievelt, steeds goed voorspelde wat er zou gaan gebeuren. Het kostte echter wel vijftigduizend euro om het ongelijk van een deskundige van het NFI aan te tonen Op basis van dit experiment konden wij aantonen dat Reiniers verhaal niet kon kloppen. De vlamoverslag vond plaats tussen tweeëntwintig en drieëntwintig minuten na middernacht. Dus moet de brand tussen achttien en negentien minuten na middernacht zijn aangestoken. Hij heeft de brandweer gebeld tussen zestien en achttien minuten na middernacht. Hij heeft zwarte rook bij de voordeur gezien die er nog niet kon zijn. Dus moet Reinier, terwijl er nog geen brand was, naar de bus zijn gelopen en de brandweer hebben gebeld om een brand te melden die er nog niet was. Pas daarna is hij het huis ingegaan, heeft de brand gesticht en de kinderen gered. We hebben bewezen dat Reinier in het pand was toen de brand begon. En dat, indien Reinier de brand niet zelf heeft aangestoken, hij de persoon die dit heeft gedaan tegen het lijf moet zijn gelopen. Onderzoek van de rok De ouders van Gonda hadden haar rok in maart 1997 ingeleverd bij de politie. Daar was toen niets mee gedaan. Wij stuurden de rok naar het NFI met de vraag of men kon nagaan of in de vlek urine of ontlasting zat. Wij dachten namelijk dat de vlek zou kunnen zijn veroorzaakt doordat Gonda kort na de moord haar urine had laten lopen. Vreemd was het wel dat Gonda was gevonden in de restanten van een broek. Indien de vlek inderdaad door urine was ontstaan, dan zou dit betekenen dat de dader, na Gonda vermoord te hebben, haar nog andere kleren moet hebben aangetrokken. Het was voor hem kennelijk belangrijk dat Gonda niet in de rok, die zij die middag aanhad, werd gevonden. Na enige aarzeling was de afdeling chemie van het NFI bereid de rok te onderzoeken, maar er was wel een wachttijd van drie maanden. Na drie maanden kregen wij een rapport waarin stond dat het niet mogelijk was om na te gaan of er resten van ontlasting in de rok zaten. Er was gezocht naar urine, maar ureum noch creatinine, bestanddelen van urine, was in de vlek aangetroffen. Voor ons team was dit een tegenvaller. We zagen een vlek en het kon haast niet anders, gezien de plek en de vorm, of die was ontstaan tijdens of kort na het overlijden van Gonda. Het was de moeite waard een contra-expertise te laten uitvoeren. Ik werd attent gemaakt op de bekende forensisch farmacoloog prof. dr. Uges. Fonk kende hem persoonlijk en, met instemming van de officier van justitie, ging hij naar het Academisch Ziekenhuis in Groningen. Een paar dagen later kwam de uitslag binnen. In de rok waren binnenin de vlek kleine hoeveelheden creatinine aangetroffen, buiten de vlek werd dit niet aangetroffen. De kleine hoeveelheden waren verklaarbaar doordat de rok zes jaar lang onder niet ideale omstandigheden was opgeborgen. Vanwege de kleine hoeveelheden kon hij niet de kwalificatie 'met de hoogste mate van waarschijnlijkheid' doch die van 'met zeer grote mate van waarschijnlijkheid' geven. Eind 2004 werd besloten de rok aan te bieden aan Richard Eikelenboom van het IFS en gevraagd of hij uit de vlekken, die aan de onderkant van de rok zaten, sporen kon traceren die daarna op aanwezigheid van DNA-materiaal onderzocht konden worden. Het idee hierachter was dat, gezien het feit dat er creatinine in de rok was aangetroffen, Gonda op het moment dat zij werd vermoord de rok nog aan had en dat de dader haar deze rok had uitgetrokken en had vervangen door een broek. Bij dit uittrekken zou de dader de vlekken op de rok hebben kunnen aanbrengen. Toen Richard Eikelenboom sporen had aangetroffen, bedacht het OM dat het NFI volgens de wet de enige is die in Nederland DNA-onderzoek mag autoriseren. In plaats van deze autorisatie aan Eikelenboom te verlenen, werd besloten om het DNA-onderzoek in Engeland te laten doen. Wat daar is uitgekomen, heb ik nooit mogen vernemen. Voor zover ik weet, is er nooit een rapport uitgebracht (wat wel behoort te geschieden), maar werd de zaak mondeling afgedaan. De uitslag zou negatief zijn. Eikelenboom vertelde echter later dat hij er van overtuigd was dat hij DNA uit de sporen had kunnen halen. Zonder dat hij daarvan van tevoren op de hoogte was gesteld, werd het materiaal door politiemensen bij hem op zijn laboratorium weggehaald. Wij concludeerden dat op basis van zoveel nieuwe feiten heropening van de zaak gerechtvaardigd was en dat Reinier S. opnieuw verdachte was. Daar was officier van justitie Souër het mee eens. Wel zei Souër dat wij formeel alleen maar hadden bewezen dat Reinier de brand had gesticht en niet dat hij Gonda had vermoord. Wij vonden dat Reinier ook verdachte moest zijn van de moord. Want het was, voor zover wij wisten, niet eerder voorgekomen dat een echtgenoot, die bij thuiskomst zijn vrouw vermoord vindt, in zijn huis het lijk van zijn vrouw gaat verbranden, terwijl de kinderen nog boven in bed liggen. Bovendien was duidelijk geworden dat de brand gesticht was om sporen te vernietigen. En wie heeft daar belang bij? Alleen de dader. En wie heeft er belang bij dat Gonda niet in de rok wordt gevonden die zij die middag droeg? Alleen Reinier. En wie wist dat er een kast over Gonda heen had gelegen? Alleen Reinier. Ruim voldoende om hem ook als verdachte voor de moord te beschouwen. We overtuigden met deze feiten Souër: er was voldoende om de aanhouding en het verhoor van Reinier voor te bereiden. De zaak van Gonda Drent zou een voorbode blijken van de problemen die Dick Gosewehr en ik kregen binnen het korps. De samenwerking binnen het Cold Case Team was al niet optimaal. Dick en ik kenden vrijwel alle details van alle zaken, en geen van de anderen kende één zaak tot in alle details. Onze voorstellen werden altijd overgenomen en als teambesluit voorgelegd aan de officier van justitie. In de discussie met Souër voerden wij meestal het woord als het over de inhoud van de zaak ging. Andere teamleden moeten zich daar wel eens minder prettig bij hebben gevoeld. Buffinga demonstreerde dat door in de zaak van Gonda een vijftal voorstellen voor onderzoek te doen. Na het eerste zei ik dat we hiervoor geen toestemming van Souër zouden krijgen omdat dit een onderzoek naar de betrokkenheid van Reinier, de vroegere verdachte, was en Souër had nadrukkelijk aangegeven dat dit niet mocht. Het tweede en derde voorstel werden om dezelfde reden afgewezen. De derde keer werd mijn irritatie over die voorstellen opgemerkt door Stienstra, die snerend aan Buffinga vroeg of die 'nog meer had.' De rest van de ochtend zagen we Buffinga niet terug. Bovendien liet ons onderzoek zien dat er in het verleden fouten waren gemaakt en dat viel niet goed bij een aantal tactische coördinatoren. Die waren wellicht op hun hoede, omdat wij ook fouten van hen zouden kunnen ontdekken. De leiders en het team van het onderzoek uit 1996 hadden hier echter geen probleem mee, zij waren blij dat wij zoveel nieuwe feiten hadden ontdekt. Voorbereiding verhoor Om de zaak af te ronden en voor de rechter te brengen, werd een team geformeerd onder leiding van Henk Heling. Het was een klein team, want de enige taak was het verhoren van de verdachte. Ik had het verhoor goed voorbereid: Ook nu werden alle verklaringen, waarin iets over het karakter van Reinier stond, gelezen. Samen met Dick bekeek ik de videobanden van het verhoor in 1997 en daaruit werd duidelijk dat het verhoor nu anders moest worden aangepakt. Reinier bleek niet al te slim te zijn en dat compenseerde hij door een grote mond op te zetten. Hij deed dat vooral in gesprekken met mannen. Daarom kwam ik met het voorstel om hem alleen door vrouwen te laten horen. Mijn voorstel was om het verhoorkoppel te laten bestaan uit Wilma en Elsa, die ik kende uit eerdere verhoren en die hadden bewezen onder alle omstandigheden kalm te blijven en zich niet door een verdachte uit de tent te laten lokken. Als vrouw voor het schaduwkoppel koos ik voor een vrouw van de afdeling Jeugd en Zeden die bij mij de cursus professioneel verhoor had gevolgd. Bij het eerste gesprek over het verhoor werd mij door Heling verteld dat Evert als verhoorder aan het team werd toegevoegd. Daarnaast wilde hij een andere vrouw van Jeugd en Zeden erbij hebben als lid van het schaduwkoppel. Ik kon geen reden bedenken waarom voor haar zou moeten worden gekozen. Mijn argument was dat ik wist wat ik van mijn kandidate kon verwachten en dat gold niet voor de vrouw die door hem naar voren werd geschoven. Zou ik toen niet met terugtrekking hebben gedreigd, dan was er een ander verhoorteam gekomen. Met Evert kregen we een probleem in het verhoorteam. Vanaf de start liet hij blijken dat hij niet gelukkig was met zijn plaatsing in het schaduwkoppel. Bovendien vond hij een aantal feiten uit het onderzoek ongeloofwaardig. Het verhoor De tweede dag liet Evert duidelijk blijken dat hij graag wilde verhoren. Ook Heling vond het tijd worden om het schaduwkoppel in te zetten. Omdat Elsa behoorlijk vermoeid was, ging ik omwille van de lieve vrede om. 's Avonds werd het schaduwkoppel ingezet. Van tevoren had ik gezegd dat de vrouw de leiding van het verhoor moest hebben en dat Evert alleen mocht inspringen als dat noodzakelijk was. Vanaf het begin nam Evert het woord en hij begon vrijwel direct over twee onderwerpen die ik geweerd had uit het verhoor, namelijk het geloof en het geweten. In de regiekamer zei ik tegen Heling dat dit niet was afgesproken. Hij antwoordde: 'Zoals jij een verhoor doet, vinden ze op de universiteit mooi. Zoals Evert het doet, dat vinden wij bij de politie mooi.' Het was evident, dat mijn benadering van het verhoor door Henk en Evert niet werd geaccepteerd, en dat ze die zouden proberen onderuit te halen. De dag erna stelde ik voor om Dick Gosewehr in te zetten bij het verhoor. Daar waren twee redenen voor. Tijdens ons onderzoek hadden wij een gesprek gehad met Reinier, zoals met elke nabestaande in een zaak gebeurt. In dit gesprek was hem duidelijk gemaakt dat ons onderzoek gericht was op het vinden van nieuwe feiten, zoals de doodsoorzaak en het verloop van de brand, en dat wij geen onderzoek zouden doen naar zijn betrokkenheid bij het misdrijf. Tijdens dit gesprek viel mij op dat Reinier veel respect had voor Dick. De tweede reden was dat niemand van de verhoorders de feiten van het brandonderzoek zo goed kende als hij. Wilma en Elsa moesten wel eens nadenken alvorens ze op een vraag of opmerking van Reinier konden reageren. Dat gold voor Dick niet, hij was al zo lang en intensief met het onderzoek bezig dat elk detail in zijn geheugen zat gegrift. Ik legde de vraag om hem als verhoorder in te zetten aan Heling voor. Dit moest telefonisch, want Heling had een cursus in Zuidlaren. Het antwoord was negatief, een reden werd niet gegeven. Een conflict geboren? De teleurstelling over de situatie hield me het volgend weekend bezig. Ik ging de rol na die ik als begeleider in verhoren speelde. Op maandagmorgen stuurde ik een mail naar IJzerman. Ik legde hem uit dat het geen zin had om mij in te huren als deskundige om vervolgens mijn voorstellen te laten beoordelen door iemand die niet over voldoende kennis beschikte om dat te kunnen doen. Toen Heling op het bureau kwam, vertelde ik hem over mijn mail aan IJzerman. Ik stelde dat er maar een oplossing was: dat ik de eindverantwoordelijkheid kreeg over de verhoren. Anders zou ik me terugtrekken uit het verhoor. De reactie was koel: 'Dat is dan jammer.' Die ochtend werd dit probleem besproken in een vergadering, waarbij alle unitchefs en tactisch coördinatoren aanwezig waren. Na afloop werd mij verteld dat een meerderheid achter Heling stond, maar dat IJzerman, gebruik makend van zijn rang, de anderen had overruled. Aan het eind van de ochtend werd ik uitgenodigd door Ten Have, Heling zat al op diens kamer. Ten Have verwoordde hun beider standpunt, namelijk dat ik mijn plaats in de rangorde diende te kennen en vervolgens zei hij dat ik gelijk had gekregen. Verbijsterd verliet ik zijn kamer. Kort daarna schoot IJzerman mij op de gang aan met de vraag of de zaak nu definitief was opgelost. Ik gaf aan er nog met hem over te willen spreken, ter voorkoming van problemen in de toekomst. Wij spraken af om dit na de jaarwisseling te doen. Het inzetten van Dick als verhoorder was een groot succes. Reinier zat er daarna volledig doorheen. Het was etenstijd en hij moest naar de cel. Een agent uit de cellengang benaderde ons en zei dat we zeker moesten doorgaan, want de verdachte zat helemaal stuk. Maar na de maaltijd bleek hij zijn advocaat te hebben gebeld en die had hem zoveel moed ingesproken dat wij niet verder kwamen. De volgende dag, donderdag 9 december, werd Reinier uit voorlopige hechtenis ontslagen. Ik ben ervan overtuigd dat hier een kans is gemist. Was ik tijdens het verhoor niet zo tegengewerkt, dan was Reinier waarschijnlijk tot een bekentenis gekomen. TV-uitzending Op 3 januari 2005 werd in een uitzending van Netwerk aan deze zaak aandacht besteed, met toestemming van politie en justitie. Een journalist had een jaar met het CCT meegelopen en de cruciale momenten in het onderzoek opgenomen, zoals in Engeland en bij TNO. Een DVD van de uitzending werd opgevraagd door de Politieacademie om als lesmateriaal te gebruiken, om te laten zien hoe goed onderzoek hoort te verlopen. Ook Peter R. de Vries wijdde eind maart 2005 een uitzending aan deze zaak. Hij had een brandexpert ingehuurd die de conclusies uit het brandonderzoek onderschreef. Uitstel In februari 2007 had het Openbaar Ministerie (OM) besloten de zaak, met Reinier als verdachte, voor de rechter te brengen. Er was nieuwe informatie binnengekomen die eerst onderzocht moet worden en daarom zou men tijdens de eerste behandeling de rechter vragen de zaak uit te stellen totdat dit was gebeurd. Kennelijk acht het OM de door ons behaalde resultaten als te licht om de zaak te kunnen winnen. Of zou het OM willen voorkomen dat haar imago wordt beschadigd? De officier van justitie, die de zaak heeft 'gedraaid', is overgeplaatst. Zonder die nieuwe informatie moet het OM het materiaal uit 'zijn' onderzoek als basis voor de aanklacht gebruiken. Dat zou gezichtsverlies betekenen. Uiteindelijk, nadat justitie er lang over had getwijfeld, werd de zaak in 2008 door de rechtbank behandeld. Dit leidde er toe dat Reinier schuldig werd bevonden en werd veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf. Opvallend was dat de brandreconstructie niet als bewijs werd genoemd, maar wel het feit dat Reinier tegenstrijdige en leugenachtige verklaringen had afgelegd. Vanzelfsprekend ging Reinier tegen het vonnis in beroep. En op het eerste gezicht had hij een goede kans, want een medegedetineerde had hem gezegd dat hij Gonda, samen met iemand anders, had vermoord. Deze man is vervolgens door de politie gehoord en had zo veel daderkennis dat zijn verhaal serieus genomen moest worden. Behalve op één detail. De door hem genoemde mededader bleek een half jaar voor het misdrijf te zijn overleden. Al gauw gaf de man daarna toe dat Reinier hem geld had geboden om de schuld op zich te nemen. En dat alle informatie hem door Reinier was ingefluisterd. Familieleden van deze man hadden de helft van het beloofde bedrag uitbetaald gekregen door een familielid van Reinier. In de beroepszaak werd Reinier veroordeeld tot vijftien jaar. Ook nu speelde het brandonderzoek geen rol. Wat wel een rol speelde was dat Reinier tijdens zijn verhalen aan zijn stand-in over daderwetenschap bleek te beschikken. Een onzinnig argument, want elke verdachte heeft het recht het proces-verbaal van zijn zaak te krijgen. En dat had Reinier via zijn advocaat bewerkstelligd. In een dergelijk proces-verbaal staat vanzelfsprekend alle informatie die er in de zaak is bekend geworden. Einde verhaal, zou je denken. Maar nee, Reinier heeft zich in 2013 gemeld bij de groep 'Gerede Twijfel' van de rechtspsycholoog Peter van Koppen, met het verhaal dat hij onschuldig was veroordeeld. Van Koppen onderzoekt al jarenlang met studenten zaken waarin er gerede twijfel bestaat over de schuld van een veroordeelde. Ook in deze zaak kwam men tot de conclusie dat er mogelijk sprake was van een gerechtelijke dwaling. Vervolgens werd advocaat Geert-Jan Knoops ingeschakeld die een revisieverzoek namens Reinier heeft ingediend. Advocaat wil heropening in zaak Gonda Smit. [Interview met Harrie Timmerman]. RTV Noord, 24 maart 2015. Aanvullend forensisch onderzoek, geëntameerd door Knoops, leverde op dat er ook twijfels waren over de reconstructie van de brand. Het bureau die dit gedeelte van de zaak had onderzocht, kwam namelijk tot de conclusie dat het waarschijnlijker was dat er lange tijd smeulend vuur was geweest en dat door het openen van de deur van het balkon, toen hij met zijn kinderen naar het platte dak ging, de vlamoverslag was ontstaan. Ondersteuning voor dit scenario vonden de forensische experts in het feit dat de politie destijds geen aandacht had besteed aan omwonenden die al eerder op de avond een ontploffing hadden gehoord dan wel brand hadden geroken. Hoge Raad: 'Nee' Wat betreft de deur naar het kantoor. Deze stond, op basis van het feit dat de ene deurstijl dieper was ingebrand dan de ander, zeker open. Onze brandreconstructie toonde bovendien aan dat bij een gesloten kantoordeur de brand binnen zeer korte tijd uitgaat en niet blijft smeulen. Over de voordeur: hoe kon Reinier, indien de voordeur was gesloten, tijdens aankomst bij het huis dan weten dat er brand was? Hij zei tijdens de telefonische melding bij de brandweer zelfs dat de voordeur in brand stond en dat hij daardoor niet naar binnen kon. In zijn verklaringen bij de politie heeft hij gezegd dat er dikke zwarte rook uit de voordeur naar buiten kwam. Hoe kan die naar buiten komen indien de voordeur dicht was? Bovendien, indien de voordeur dicht zou zijn geweest, had Reinier niet in zijn woning kunnen komen, want de huissleutels zaten nog aan de sleutelbos in het contactslot van zijn auto. Vervolgens de getuigenissen waaraan geen aandacht zou zijn besteed. De persoon die de ontploffing heeft gehoord, meldde als tijdstip dat dit voor middernacht was. Wij hadden aangenomen dat óf deze man zich in het tijdstip heeft vergist óf dat hij iets anders heeft gehoord en dat hij achteraf dacht dat dit met de brand te maken zou hebben. Maar hoe het ook zij, ook in het scenario van de nieuwe forensische onderzoekers kan er geen ontploffing voor middernacht zijn geweest. Smeulend vuur ontploft niet en gaat vervolgens weer smeulen. De getuigen die brandlucht hebben geroken die avond. Ook daarvoor geldt dat dit gegeven het scenario van het nieuwe onderzoek niet ondersteunt. Het betreft namelijk mensen op de openbare weg. Als er zoveel rook uit de woning komt dat deze getuigen daar brandlucht kunnen ruiken, dan kan er ook voldoende lucht naar binnen komen om de brand in gang te houden. Tenslotte, de nieuwe onderzoekers hebben geen rekening gehouden met de twee getuigen die ter plekke waren, namelijk de buurman en de persfotograaf. De buurman ziet, terwijl hij de brandweer belt om 00.20 uur, dat er vlammen te zien zijn in het kantoor, maar dat de vitrage voor het raam niet brandt. De brand is feller dan hij kort daarvoor vanuit zijn badkamer heeft gezien. Het moge duidelijk zijn dat deze getuige geen smeulend vuur heeft gezien, doch het begin van een brand. De persfotograaf loopt om circa 00.22 uur langs het huis en ziet dat de voordeur open staat en dat er dikke zwarte rook uit de voordeur komt. Wanneer hij voor het huis loopt, vindt de vlamoverslag plaats. Conclusie: de voordeur stond toen open (er was dus voldoende zuurstoftoevoer voor een normale ontwikkeling van een brand) en de vlammen zijn binnen korte tijd niet meer te zien door de ontwikkeling van zwarte rook, waarop kort daarna de vlamoverslag volgt. Precies zoals in onze brandreconstructie. Het heeft mij niet verbaasd dat het verzoek om herziening van het vonnis te krijgen door de Hoge Raad is afgewezen. © Harrie Timmerman, 2017 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | index | begrippenlijst | register |
|
||||||||||||||