|
|||||
versie 02-06-2017 - naar inhoudsopgave | CCT | www.waarheidsvinding.com
CURSUS Een verhoor vergt een goede voorbereiding. Dat staat in de lesboekjes. In de praktijk komt het er niet altijd van. Ik had me in de zaken, die tot nu toe zijn beschreven, eerst terdege verdiept in de persoon van de verdachte. Dat heeft zeker bijgedragen aan een succesvol verloop van de verhoren. Succes houdt in dat het lukte om met de verdachte in gesprek te blijven en niet, zoals vaak wordt gedacht, om een bekentenis te krijgen. Het doel van een verhoor is de waarheid te achterhalen en als dat tot een bekentenis van de verdachte leidt, is dat mooi meegenomen. In de praktijk valt er op de kwaliteit van de verhoren nogal wat af te dingen. Dat wordt geïllustreerd door een zaak waar ik, na mijn vertrek bij de Groninger politie, bij betrokken raakte: de zaak van de bejaardenverzorgster Ina Post. Een zaak uit 1986 die in Leidschendam speelde. Op verzoek van haar advocaat, prof. dr. mr. G.J.A. Knoops, hebben Dick Gosewehr en ik haar zaak in 2005 onderzocht. Ina Post werd in 1987 veroordeeld voor de in september 1986 gepleegde moord op een bejaarde vrouw. Ina werd in die zaak verdachte, omdat zij één van de mensen was die kon weten waar het slachtoffer haar cheques, die na haar dood waren verzilverd, had verborgen. Iedereen die dit kon weten, moest een schrijfproef afleggen om het handschrift te vergelijken met de handtekening en het schrift op de cheques. Ina Post was tijdens de schrijfproef vreselijk zenuwachtig, zo erg dat ze de pen op advies van de aanwezige politieman neerlegde. Een ingeschakelde schriftdeskundige concludeerde: 'Ik zie weinig overeenkomsten, hooguit in hoofdlijnen zijn er op een beperkt aantal punten overeenkomsten met het handschrift van Ina Post.' Hoewel het volgens de regels op grond van een dergelijke conclusie niet mag, werd Ina Post toch als verdachte aangemerkt. Tijdens de verhoren ontkende Ina Post de eerste dagen de moord, maar na drie dagen legde ze een bekentenis af, om deze de volgende dag weer in te trekken. Een paar dagen later bekende ze opnieuw tijdens een verhoor en ook die bekentenis werd de dag erna ingetrokken. In de bekentenis legde Ina uit hoe zij het misdrijf had gepleegd. Op geen enkel punt werd haar uitleg ondersteund door de feiten. Ina's bekentenis was een opsomming van feiten zoals de politie dacht het misdrijf gepleegd was, maar wat later door onderzoek onderuit werd gehaald. Het sterkste voorbeeld is dat Ina verklaarde bankafschriften te hebben gestolen, terwijl deze bankafschriften op dat moment voor onderzoek op het politiebureau lagen. Maar de verhoorders wisten dit niet, die dachten dat ze waren verdwenen. Ina werd door haar 'bekentenis' veroordeeld tot zes jaar. Sinds haar vrijlating in 1990 heeft ze voor eerherstel gevochten. Zowel bij het ontstaan van de verdenking als tijdens de bekentenis blijkt dat, indien de politie zich had verdiept in de persoon Ina Post, men tot andere conclusies had moeten komen. De verdenking ontstond doordat zij bij de schrijfproef erg zenuwachtig bleek. De conclusie was toen dat dit niet zomaar zou zijn: iemand die niets op zijn geweten heeft, hoeft niet nerveus te zijn. Maar Ina Post was altijd nerveus wanneer er iets moest gebeuren dat buiten het dagelijkse patroon viel. Bij dergelijke personen zegt het feit dat ze zenuwachtig worden tijdens een schrijfproef niets. Bij een bekentenis is inzicht in de persoon van de verdachte heel belangrijk. Vaak wordt er vanuit gegaan dat wie bekent het misdrijf ook heeft gepleegd. Anders beken je toch niet, zo is de redenering. Dit geldt weliswaar voor de meeste mensen, maar niet voor iedereen. Onderzoek heeft uitgewezen dat ongeveer tien procent van de bekentenissen vals is. Sommige mensen zijn zo onzeker dat ze anderen altijd gelijk geven. Uit later uitgevoerde psychologische testen bleek dat Ina Post tot de categorie meest beïnvloedbare mensen behoort. Slechts drie procent van de mensen is nog gemakkelijker te beïnvloeden. Indien een gemakkelijk beïnvloedbaar persoon aan een verhoor wordt onderworpen, wordt 'normale' druk al als zeer zwaar ervaren en is de kans groot dat er een bekentenis wordt afgelegd. De kans op een valse bekentenis is dan ook veel groter. Daarom had men het waarheidsgehalte van Ina's bekentenis beter moeten onderzoeken. Een verdachte dien je tijdens een verhoor serieus te nemen en met respect te behandelen. Als je als verhoorder fouten maakt, moet je dat kunnen toegeven en daarvoor je excuses aanbieden. Je moet een vertrouwensrelatie opbouwen en in standhouden. Ook dien je te letten op het karakter van de verdachte. De zaak van de moord op de vijftienjarige Pekelder Jan de Wit in de nacht van 6 op 7 juli 2002 is daar een goed voorbeeld van. Jan werd die nacht met een mes doodgestoken. De volgende morgen vond zijn moeder hem bij de achterdeur. In deze zaak waren drie potentiële verdachten. De eerste was een oudere man. Hij had een oogje op de moeder van Jan en was met haar die avond in een café. Hij was die nacht, volgens getuigen, door de straat waar zij woonde gelopen en had bij haar voordeur gestaan. De man beweerde dat hij een andere route had gevolgd. De tweede mogelijke verdachte was een buurtbewoner van tweeëntwintig jaar: een inbreker, waarvoor Jan wel eens op de uitkijk stond. Jan had hem bij de politie verraden. De derde was een buurman. Hij werd regelmatig door Jan gepest. Er werd rotzooi in diens tuin gegooid, die avond was er een accu op zijn tuinpad gezet, niet door Jan overigens. Misschien had de buurman Jan in een driftbui neergestoken. Merkwaardig genoeg kreeg elke optie wel steun van enkele teamleden. De leiding had een voorkeur voor de oude man. Voor mij viel deze af, want hij had geen duidelijk motief. Ik dacht aan nummer twee, de 'inbreker', vooral omdat zijn vriendin en haar broer hadden gezegd dat hij 'iets heel ergs' had gedaan. Veel teamleden hadden een voorkeur voor de driftige buurman. Na een lang onderzoek vielen de eerste twee af en werd de buurman aangehouden om te worden verhoord. Tijdens het verhoor gaf deze in eerste instantie geen krimp. Vanuit de regiekamer zag ik dat de verdachte geïrriteerd reageerde op één van onze beschuldigingen. Op de tweede dag reed ik met Klaas Jan, één van de verhoorders, naar het werk en in de auto bespraken we het verhoor van de eerste dag. Ik zei dat ik aan de reactie van de verdachte had gezien dat hij vond dat één van de getuigenverklaringen niet klopte en dat hij daar best gelijk in kon hebben. Klaas Jan had dat gevoel bij een andere getuigenverklaring. Ik stelde voor om dit in het verhoor recht te laten zetten. De verhoorders zeiden toen dat wij ook twijfels hadden over deze getuigenverklaringen en dat we deze niet verder tegen hem zouden gebruiken. De verdachte reageerde opgelucht en zei dat die verklaringen echt niet klopten en dat hij vermoedde dat we alles in zijn nadeel hadden uitgelegd. Indirect gaf hij met deze reactie toe dat hij het wel eens was met de andere punten die wij naar voren hadden gebracht. We hadden zijn vertrouwen gewonnen. Even later legden we een zeer belastende verklaring van een getuige op tafel. De verdachte reageerde hierop met de vraag of hij even alleen in een cel mocht zijn. Terug in het verhoor kwam het hele verhaal, met zijn bekentenis, eruit.
Dit voorbeeld laat zien dat je de verdachte vertrouwen moet geven en eerlijk zijn in je verhoormethode. Op zijn reacties moet je strategisch inspelen en het verhoorplan moet worden aangepast als de situatie dat vraagt. Soms moet je zelfs zo ver gaan dat je meegaat in de gedachtewereld van de verdachte. Bij een collega-psychologe, die bij de politie Gelderland werkt, kwam ik daarvan een frappant voorbeeld tegen. In die zaak ging het om het verhoor van een tbs'er die in 2004 niet van verlof teruggekeerde en een meisje ontvoerde en seksueel misbruikte. De verhoorders kregen de instructie om met de verdachte mee te praten met hoe hij in zijn fantasie het misdrijf had beleefd. Het meisje was uit vrije wil met de man meegegaan omdat zij 'zijn vriendinnetje' was. Hij had het meisje niet ontvoerd, maar het meisje was gek op hem en wilde graag een relatie met hem. Als je in die fantasie meegaat, durft zo'n verdachte te gaan praten over wat er is gebeurd. Met een benadering als 'Jij bent een viezerik, jij wilde alleen maar seks, dan moet je wel goed gestoord zijn als je dat met zo'n jong meisje wil, besef je wel wat je dat meisje en haar ouders hebt aangedaan' slaat dit type verdachte dicht en bereik je niets in het verhoor. De verhoorders in deze zaak zagen aanvankelijk niets in deze, in hun ogen, softe aanpak. De psychologe zette door en de verdachte vertelde alles. Twee zaken werden zo duidelijk; de waarheid en het feit dat deze persoon zwaar gestoord was. Toch bleef er binnen het team onvrede bestaan over de gevolgde methode. De psychologe gaf hen daarom hun zin, in het laatste verhoor mochten ze het op hun manier doen. Teleurgesteld kwamen ze terug, hun methode werkte niet, de verdachte was boos geworden en wilde niet meer met hen praten. Er zit in een verhoor ook vaak iets over het geweten en het geloof. In de zaak Gonda Drent (zie hoofdstuk 12) had ik de verhoorders op het hart gedrukt om bij de verdachte niet over deze onderwerpen te praten, hoewel de verdachte uit een gelovig milieu kwam. Op grond van wat ik over hem had gelezen, concludeerde ik dat dit bij hem averechts zou werken. De man had namelijk een slecht ontwikkeld geweten. Als je dan iets zegt als: 'En wat denk je wel dat Onze Lieve Heer hiervan vindt,' dan heeft dat geen enkel of een averechts effect. Bij een dergelijke verdachte moet 'geloof en geweten' worden overgeslagen. In de praktijk geeft het onderdeel 'geloof en geweten' de verhoorders vaak de gelegenheid hun verontwaardiging te uiten over wat de verdachte heeft misdaan. Men begint te zeggen dat het geloof niet toestaat dat je iemand vermoordt, het loopt er nogal eens op uit dat men de verdachte intimiderend benadert en hem voor alles wat slecht is uitscheldt. Het verhoor is echter niet bedoeld om de verhoorders de gelegenheid te bieden hun frustraties op de verdachte bot te vieren. Ondanks kritiek van buitenaf, beschouwde de politie de gebruikelijke methode als de enige goede, ook al werkte deze lang niet altijd. Elke ervaren rechercheur werd bovendien geacht een goed verhoorder te zijn. Als de verdachte ontkende, lag dat aan hem, niet aan de verhoormethode. Inmiddels had ik laten zien dat het anders kon. Hoe dan wel? Met een professionele aanpak Om de kwaliteit van het verhoor te verbeteren, wordt sinds eind jaren negentig in Zutphen een cursus Training Professioneel Verhoor (TPV) aangeboden door wat destijds het Instituut voor Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde (ICR) en nu Politieacademie Nederland heet. Vanaf 1997 was er vanuit Groningen interesse voor deze cursus. Het plan was dat uit Groningen, Friesland en Drenthe per regiokorps vier rechercheurs de cursus zouden gaan volgen. Dat kostte aanvankelijk honderdduizend gulden, maar al snel werd dit ruim verdrievoudigd. Het plan ging toen om financiële redenen niet door. In 2002 kwam Siemons daarom bij mij met het voorstel om, met mijn kennis van het verhoor, zo'n cursus op te zetten in Groningen. Ik vroeg hem om organisatorische ondersteuning, omdat ik niet bekend was met de organisatie van de politie. Cor Buffinga kreeg deze taak. In september 2002 begon ik met het geven van een cursus professioneel verhoor aan twaalf ervaren rechercheurs, vier uit het district Groningen/Haren, vier van de divisie zware criminaliteit, twee uit het district Winschoten en twee uit het district Delfzijl. Ik baseerde de cursus op het bestaand materiaal van de TPV-cursus uit Zutphen. Het belangrijkste verschil was dat ik veel meer aandacht besteedde aan het type misdrijf waar je mee te maken hebt en aan de persoon van de verdachte. Centraal in de cursus stond dat professioneel verhoren in feite een voortzetting en een variant is op het doen van onderzoek. Daarom is het voor het verhoor heel belangrijk om eerst het misdrijf te 'lezen': welk motief speelt er bij dit misdrijf en wat is er met deze verdachte aan de hand. Die kennis bepaalt in sterke mate welke vragen je moet stellen. Als er bij een levensdelict wild op iemand is ingestoken met een mes, denk je aan een dader die door het lint is gegaan, en kan er sprake zijn van een relatiemisdrijf. In een buurtonderzoek bij zo'n zaak zijn vragen naar relaties van het slachtoffer erg belangrijk. Maar bij iemand die in koele bloede wordt neergeschoten, denk je aan een afrekening. Dan vraag je in een buurtonderzoek of men ook heeft gezien of er mensen het huis in de gaten hielden of dat er zich vreemde personen en/of auto's in de buurt ophielden. Ook bij het verdachtenverhoor pas je de vragen hierop aan. In het eerste voorbeeld ga je in op zijn relatie met het slachtoffer, in het tweede voorbeeld op hetgeen het slachtoffer heeft 'misdaan'. We begonnen de cursus met het buurt/passanten-verhoor. Vaak gaat men direct na het misdrijf bij huizen in de omgeving langs met vragen of men iets heeft gezien of gehoord. De politie vraagt dan aan de deur: 'Heeft u iets bijzonders gezien?' En als het antwoord nee is, gaat men verder. Zo zou het niet moeten. Want wat is iets bijzonders? Je kunt ook iets normaals hebben gezien wat toch belangrijk is: iemand die aan de deur is gezien en wel vaker komt, is niet bijzonder, maar kan toch van belang zijn. We kwamen voor de cursus eens in de twee à drie maanden een aantal dagen bij elkaar en in de tussenliggende periode oefenden we in de praktijk. Het toeval hielp, want drie maanden na de start van de cursus werd op 2 december 2002 in Groningen in de Uranusstraat Gerard Meesters doodgeschoten in de deuropening van zijn woning. Ik werd die avond gebeld en de mensen van de cursus konden direct aan de slag, negen van de twaalf cursisten konden aan het buurtonderzoek meedoen. Eerst nam ik de feiten, voor zover die bekend waren, met hen door. Zo had het slachtoffer vier dagen eerder gemeld dat hij met de dood was bedreigd door vijf mannen, van wie er vier een donkere huidskleur hadden. Ze wilden weten waar zijn zus was en als hij hen niet op het afgegeven telefoonnummer belde, zouden ze terugkomen en dan niet om te praten. Het leek erop, dat we met een afrekening te maken hadden. Aan iedere buurtbewoner werd gevraagd: 'Welke auto is van u? Zijn er mensen bij u op bezoek geweest? Heeft u de afgelopen dagen vreemde auto's of onbekende personen gezien? Indien ja, waren daar ook mensen met een andere huidskleur bij? Is u iets opgevallen bij het huis van het slachtoffer?' Er kwam een aantal goede tips binnen, maar de gouden was er niet bij. Een jaar later konden twee verdachten worden opgepakt. De verhoren van deze verdachten werden door de cursisten gedaan. Beide verdachten behoorden tot een Engelse criminele organisatie die vanuit Spanje werkte. De verdachten woonden in de buurt van Breda en moesten hand- en spandiensten voor deze organisatie verrichten. Een zus van het slachtoffer had samen met een vriendin soft drugs met een waarde van enkele miljoenen van deze organisatie gestolen. Het was haar adres in Spanje dat het slachtoffer aan de bedreigers had moeten geven, hij kende dat adres echter niet. Hij had het tijdens de bedreiging verstrekte nummer gebeld om dit mee te delen, maar dit had dus niet geholpen.
Na het buurtonderzoek en passantenverhoor kwam in de cursus het getuigenverhoor aan bod. Ook hierbij probeerde ik de puntjes op de i te zetten. De meeste rechercheurs stappen, nadat ze de opdracht hebben gekregen om iemand te horen, direct in de auto en beginnen onvoorbereid aan een getuigenverhoor. Ik wees ze erop dat ze eerst achter het bureau een onderwerpenlijst en een vragenlijst moesten opstellen. Dat je je daarbij eerst moest afvragen welke rol de getuige in de zaak speelt. Wat wil je van de getuige weten en hoe ga je dat vragen? Praktijk was dat rechercheurs na een paar dagen opnieuw naar de getuige moesten omdat ze bepaalde dingen waren vergeten te vragen. Door op een systematische manier te werken, komt er direct meer relevante informatie binnen. Vervolgens kwam in de cursus het verdachtenverhoor aan de beurt. Ik besteedde daarbij veel aandacht aan de persoon van de verdachte, aan verschillende psychische afwijkingen en hoe je daar in een verhoorsituatie als politiemens mee om moet gaan. We bespraken ook hoe je op de culturele achtergronden van verdachten uit etnische minderheden moet inspelen. Daarvoor nodigde ik vier maal , twee gastdocenten van respectievelijk Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse origine uit: één van hen die vanuit de theorie en één die vanuit de praktijk deskundig was. We behandelden de inzet van verhoorders met dezelfde etnische achtergrond als de verdachte. Een belangrijke notie daarbij is dat verdachten die in een groepscultuur leven en voor veel etnische groeperingen geldt dat de groep belangrijker is dan het individu. Zo iemand bekent veel moeilijker, omdat een bekentenis betekent dat hij uit de groep kan worden verstoten. De politie denkt echter in termen van de westerse cultuur, die gericht is op individuele verantwoordelijkheid. Een verhoor dat hierop is gericht, werkt bij die verdachten meestal niet. De keuze voor verhoorders met dezelfde etnische achtergrond is gebaseerd op het feit dat een westerse verhoorder, ook als hij is getraind zich in te leven in een andere cultuur, bij moeheid of concentratieverlies vervalt in westerse reactiepatronen. Hetzelfde principe is goed bruikbaar bij het verhoor van een Groninger verdachte. Spreekt deze Gronings, dan zet je er een verhoorder tegenover die dat ook kan. Hetzelfde doe je met een Zeeuw, Fries of een Drent. Twee zaken met verhoorders uit dezelfde cultuur Het werken met een verhoorder met dezelfde etnische achtergrond probeerde ik het eerst uit bij het verhoor van een Antilliaanse verdachte in de zaak van de moord op Wietske Bauer. Wietske Bauer was een vrouw uit Leeuwarden die in 1986 in Groningen werd vermoord. Zij was die avond in Antilliaanse kringen wezen stappen en werd de volgende dag dood in het Damsterdiep nabij Groningen aangetroffen. Destijds was er een verdachte en na een onderzoek, van het Cold Case Team in 2002, werd deze man opnieuw aangehouden. Uit het twaalftal politiemensen dat de cursus professioneel verhoor volgde, selecteerde ik ook de verhoorders voor 'koude en hete' zaken die op dat moment speelden. Zoals bijvoorbeeld in de zaak van vermoordde tippelaarster Shirley Hereijgers. Zij was op 2 mei 1997 gevonden in de struiken bij een school in de buurt van het Noorderstation in Groningen. Waarschijnlijk was ze elders vermoord, op de vindplaats werden geen sporen aangetroffen. Kennelijk was haar lichaam met een auto naar die plek vervoerd. Door Dick Gosewehr werd vastgesteld dat tenminste één aspect nooit was onderzocht: twee bewoners uit het huis waar Shirley verbleef en een vriend des huizes hadden zich misdragen op een camping in Drenthe. Uit het nieuw ingestelde onderzoek bleek dat zij laat in de nacht van de moord op de camping waren aangekomen. Diezelfde morgen waren ze naar Groningen gegaan, maar toen zij bij hun huis politie zagen, maakten zij rechtsomkeert. De dag daarop was vanuit de camping de politie gewaarschuwd omdat men dacht dat zij dood in hun caravan lagen. Dat was niet het geval, ze waren zwaar onder invloed van drugs en de drie werden door de politie gesommeerd de camping te verlaten. De auto van de vriend werd bij een sloper in beslag genomen. Dat dit nog lukte was een meevaller, omdat door problemen de auto al een jaar stond te wachten om verscheept te worden naar Nigeria. In de kofferbak van de auto werd door het NFI hoofdharen aangetroffen. Uit een haarvergelijkingsonderzoek bleek dat die van Shirley konden zijn. Dit was voldoende om de drie op te pakken en nader aan de tand te voelen. Door de cursisten werd een verhoorplan gemaakt.
Een verhoorsituatie moet als veilig worden ervaren, en de verdachte moet zich serieus genomen weten. Ik zorgde in de verhoorkoppels voor een vertrouwenspersoon, een 'good cop', maar nooit voor een 'bad cop'. Niet uit mededogen met de verdachte, maar omdat een 'bad cop' doorgaans niet het gewenste resultaat heeft: het risico bestaat dat de verdachte voelt dat hij wordt belazerd, boos wordt en verder z'n mond houdt. Uiteindelijk werden de drie vrijgelaten nadat uit de verhoren was gebleken dat ze niet waren betrokken bij de moord op Shirley. Wat niet wil zeggen dat al het werk voor niets was geweest. Bij verhoorders is er altijd een druk, zowel vanuit de organisatie als door de eigen beroepseer, om te scoren. En scoren betekent: een verdachte tot een bekentenis overhalen. Als blijkt dat verdachten in vrijheid worden gesteld, is het onderzoek mislukt; zo voelt men dat althans. Het tegendeel is waar. Je hebt een verdachte kunnen uitsluiten en de winst is dat je daarna je energie kan richten op nieuwe verdachten. Uiterst curieus verliep het verhoor van Gerke M., die moest worden verhoord over diens betrokkenheid bij de moord op de 55-jarige Matt Hüren in 1997. Ook dit verhoor werd door de cursisten gedaan. Hüren was in het najaar van 1997 voor het laatst gezien in de Groninger Veenkoloniën. Hij hield zich, in opdracht van Gerke, bezig met grootschalige handel in hasj. De hasj werd op een boerderij in Veelerveen verstopt in grote machines, zoals shovels, die vervolgens werden geëxporteerd. In één shovel ging wel duizend kilo, dus de handel was erg lucratief. Aangezien Hüren kind noch kraai had en vaak voor zaken onderweg was, duurde het lang voordat duidelijk werd dat hij spoorloos was verdwenen. Wel kwam er begin 1998 een tip binnen dat hij zou zijn vermoord op de boerderij in Veelerveen. Die tip bevatte te weinig concrete details. Om die reden werd er toen van afgezien om de zaak in onderzoek te nemen. Gerke beschuldigde Matt Hüren ervan geld achterover te hebben gedrukt, zo was uit ons onderzoek in 2002 naar voren gekomen. Gerke had hem daarom eind oktober 1997 bij hem thuis uitgenodigd. Na een paar dagen werd Matt naar de boerderij gebracht waar de shovels werden gevuld met drugs. Daar schoot Gerke hem neer. Om zich van het lijk te ontdoen, reed Gerke naar zijn woning en haalde daar een enorme oven op. Deze oven had hij in elkaar gelast in de weken voordat Matt bij hem kwam. Het was een soort 'mega- barbecue' waarin de temperatuur tot achthonderd graden kon oplopen. Aan de voorkant zat een ronde opening, groot genoeg om er een lichaam doorheen te kunnen schuiven. Gerke wilde het lichaam van Matt in deze oven verbranden. Toen de bewoner van de boerderij thuiskwam, zag hij dat Gerke bezig was een lijk in een kruiwagen te leggen. Deze bewoner werd door Gerke gedwongen hem te helpen het lijk in de oven te verbranden. Het cremeren van het lichaam van Matt duurde bijna de gehele nacht. De bewoner van de boerderij werd bang dat de rode gloed van de oven ongewenste aandacht zou trekken, maar dat gebeurde niet. Gerke verstrooide de as langs de weg en daardoor werd er niets van het slachtoffer gevonden. Maar deze toedracht werd pas ontdekt na een domme fout van Gerke. Vanwege de hasjhandel was hij in 1998 door de Engelse politie opgepakt en veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf. In 2002 zat Gerkes detentie in Engeland er bijna op en was zijn terugkeer naar Nederland aanstaande. Daar wachtte hem nog een probleem: de bewoner van de boerderij in Veelerveen was de enige getuige die wist wat er met Hüren was gebeurd. Voor Gerkes terugkeer naar Nederland moest die getuige uit de weg worden geruimd. Gerke liet vanuit de Britse gevangenis een brief bezorgen bij een kompaan met de opdracht dit te doen. Dat verzoek ging deze man net even te ver. Hasjhandel was voor hem geen probleem, maar moord wel. Daarom stapte de man met de opdrachtbrief van Gerke naar de politie. Toen Gerke wist dat de politie deze brief in haar bezit had en dat er om zijn uitlevering was gevraagd, meldde hij zich aan als asielzoeker in Engeland. Een kansloos traject, maar hij bereikte wel dat het bijna een jaar duurde voordat hij werd uitgeleverd. In de zomer van 2003 werd Gerke vanuit de gevangenis in Engeland met een speciaal daarvoor gehuurd vliegtuig naar Nederland gebracht. Ik bereidde ondertussen het verhoor van Gerke voor. Het Openbaar Ministerie (OM) had hem als vluchtgevaarlijk bestempeld en daarom werd besloten dat het verhoor op het politiebureau in Zwolle diende plaats te vinden. Daar had men in de cellengang een drietal kamers ingericht voor videoverhoor. Omdat er geen vervoer van en naar de verhoorruimte nodig was, leverde deze locatie het minste vluchtrisico op. Gerke stond ook bekend als vuurwapengevaarlijk en uiterst gewelddadig. Door de telefoon had hij al gezegd: 'Tegen de politie zeg ik niks.' Ook zijn advocaat adviseerde hem te zwijgen. Onze strategie was om Gronings met hem te spreken en niet in te gaan op zijn agressie. De verhoorders zeiden tegen hem: 'Wij doen gewoon ons werk. Je mag reageren op wat wij zeggen, als je niets wil zeggen, is dat ook oké. Het is onze plicht om jou te vertellen wat er als bewijs tegen jou ligt. Of jij daarop wilt reageren, is jouw keus.' Het verhoor verliep uiterst bizar. Op elke vraag die hem werd gesteld, reageerde hij of met de zin: 'Op alle vragen die u mij wilt stellen, wens ik geen antwoord te geven' of met: 'Ik wil gebruik maken van mijn zwijgrecht.' En dat in keurig Nederlands, terwijl hij normaal altijd Gronings spreekt. Ook als je vroeg of hij koffie wilde, kwam als antwoord: 'Ik wil gebruik maken van mijn zwijgrecht.' Dit zei hij ook als je vroeg welke maaltijd hij die dag wilde. De verhoorders kwamen er niet doorheen. We hadden hem kunnen provoceren, maar dat had alleen maar tot ruzie geleid, mogelijk tot agressie en vernieling. Hij zou zeker niet gaan praten. Bovendien zou Gerke de verhoorders hoog op zijn lijst met te vermoorden personen plaatsen. Daarop stonden al twee politiemensen en een officier van justitie. De verdachte koos er voor om niet te reageren op de vragen die hem werden gesteld. De verhoorders hadden zelfs een zekere waardering voor zijn zwijgen. In ons achterhoofd speelde mee dat rechters het zwijgen van een verdachte in het verhoor doorgaans interpreteren als een teken van zwakte. Ook was er voldoende bewijs: Gerkes brief, een verklaring van de getuige van de crematie en afgeluisterde telefoongesprekken van Gerke in de gevangenis. Wat dat betreft was het advies van zijn advocaat om niets te zeggen niet verstandig. Gerke werd door de rechtbank veroordeeld tot twintig jaar en in hoger beroep tot levenslang. Een ander onderdeel van de cursus was het verhoren in een studio. Een professioneel verhoor dient mijns inziens op video te worden opgenomen. Dit omdat dan vastligt wat beide partijen hebben gezegd en hoe de verdachte tot een bekentenis is gekomen. Voor beide partijen is dit beter. De verdachte kan aantonen waar de politie volgens hem tijdens de verhoren in de fout is gegaan. De politie kan, indien er beschuldigingen komen van verkeerde verhoormethodes, het tegendeel aantonen. In de cursus werd ook aandacht besteed aan de juridische kant van een zaak. Als iemand wordt verdacht op grond van een bepaald artikel uit het Wetboek van Strafrecht, dan moeten in het verhoor ook alle aspecten uit dat artikel aan bod komen. Bij moord moet uit het verhoor duidelijk worden dat er sprake is van voorbedachte rade, bij doodslag gaat het vooral om het feit dat iemand door het lint is gegaan. Volgens de wet moet ook beschreven worden waar en op welk tijdstip een misdrijf is gepleegd, dus moeten daar vragen over worden gesteld. Hierbij wordt meestal gebruik gemaakt van een bewijsmatrix. Een dergelijk onderdeel lijkt wellicht overbodig, gezien het feit dat op de cursus alleen ervaren rechercheurs zaten, maar er was een klacht van het OM dat dit te vaak werd vergeten. Pieter van Rest van het OM in Groningen was daarom graag bereid om de deelnemers hieraan te herinneren. Eind 2004 werd de cursus afgesloten. Divisiechef Lex IJzerman deelde tijdens een 'hapje en een drankje' aan alle deelnemers getuigschriften uit. Klaas Jan Dijkema sprak mij namens de groep cursisten toe en deed dit in lovende bewoordingen. In een vergadering van de Q-kring 'Verbetering van het verhoor' ontving ik in november 2004 op mijn beurt een getuigschrift van IJzerman voor hetgeen ik voor de cursus professioneel verhoor had gedaan. Daar sprak waardering voor mijn werk uit. Hoe anders zou het er een maand later voor staan. Alleen in de zaak van Ina Post zijn er nieuwe ontwikkelingen geweest. Op 6 oktober 2010 was het oordeel van het Gerechtshof in Den Bosch dat de veroordeling van Ina in 1987 onterecht was en werd zij vrijgesproken. Voor haar een enorme opluchting, maar het zegt veel dat het meer dan twintig jaar heeft moeten duren voor men wilde inzien dat er in deze zaken enorme fouten zijn begaan. Het maakt namelijk duidelijk dat er bij de beoordelende instanties een grote aversie bestaat tegen het toegeven een fout te hebben gemaakt en dat men bereid is alle middelen in te zetten om te voorkomen dat naar buiten duidelijk wordt dat zij hebben gefaald. Er dient ook iets recht gezet te worden. De in de hierboven genoemde blunder bleek tijdens het in 2009 uitgevoerd onderzoek toch geen blunder te zijn. De bij de politie voor het onderzoek aanwezige bankafschriften bleken van een andere bank te zijn dan de vermiste bankafschriften. Vandaar nu twee andere voorbeelden van missers door de politie. Voorbeeld 1 In haar eerste bekentenis vertelde Ina dat zij de girocheques, conform hetgeen bij de politie bekend was, de dag na de moord (een zaterdag) bij de Bijenkorf had ingewisseld. De tien betaalcheques had zij de week erna bij vijf verschillende banken ingewisseld, zo bekende zij. Op het moment van Ina's bekentenis wist de politie nog niet waar en wanneer deze cheques waren verzilverd. Aangezien men volgens de regels van de banken maar twee tegelijk mag inwisselen, nam de politie kennelijk aan dat Ina deze cheques bij vijf verschillende banken had ingeleverd. Echter, via de later binnengekomen afschriften, werd daarna duidelijk dat alle cheques dezelfde zaterdag bij de klantenafdeling van V&D waren geïnd. In haar tweede bekentenis gaf Ina toe dit zo te hebben gedaan. Conclusie: Ina bekende wat de politie wist of dacht te weten en wist zelf van toeten noch blazen. Er is daarom sprake van een valse bekentenis. Voorbeeld 2 Een paar dagen na de moord op mevrouw Kolstee belde Peter Veira met de politie en vertelde dat deze zaak hem erg deed denken aan hetgeen bijna twee jaar daarvoor met zijn moeder was gebeurd. Peter Veira was met zijn vrouw en zoon met vakantie in Spanje. Zij konden zijn moeder niet telefonisch bereiken en dat was vreemd omdat zij vrijwel altijd thuis was. Zij waren daarom naar huis teruggegaan en vonden hun moeder dood in haar woning liggen. Zij woonde in een flat dat behoorde aan dezelfde stichting als waar mevrouw Kolstee in woonde. De reden van overlijden van zijn moeder was verdacht geweest, maar uiteindelijk afgedaan als een overlijden door een hartaanval. Ook bij zijn moeder waren cheques gestolen die op een bij weinig mensen bekende plaats lagen. Het huis van zijn moeder was niet doorzocht, ook hier moest een bekende de dader zijn. De cheques waren kort na haar overlijden ingewisseld bij een bank. Het onderzoeksteam vond dit voldoende interessant en het enthousiasme werd groter nadat een schriftdeskundige had geconcludeerd dat de cheques in beide zaken hoogstwaarschijnlijk door dezelfde persoon waren ingevuld en ondertekend. Het team heeft daarna onderzocht of Ina Post ook bij mevrouw Veira had gewerkt. Dat bleek niet het geval te zijn en ook de familie van mevrouw Veira was de naam Ina Post niet bekend. De politie heeft, omdat men niet kon bewijzen dat Ina verantwoordelijk was voor de dood en diefstal van cheques van mevrouw Veira, het onderzoek in die zaak beëindigd. Wel was de teamleider in 2010 er nog van overtuigd dat Ina verantwoordelijk was voor beide zaken. Conclusie: Het slechte werk van de politie heeft tot een gerechtelijke dwaling geleid en, wat minstens even zwaar weegt, twee misdrijven met een dodelijke slachtoffer zijn niet opgelost.
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | index | begrippenlijst | register |
|
|||||